n de negentiende eeuw vatte de Belgische staat het plan op om in de economisch achtergestelde Kempen grote delen van de braakliggende, ‘woeste’ gronden om te zetten in wateringen: grote oppervlakten geïrrigeerde graslanden of ‘vloeiweiden’. Ruggengraat van dit project was een nog te graven kanalenstelsel, dat zowel voor agrarische vooruitgang als voor economische ontsluiting moest zorgen. Hoofdader moest het kanaal Bocholt-Herentals worden.

In deze lezing schept Albert Jansen meer duidelijkheid over het waar, het wanneer, het waarom en het hoe van deze bevloeiingswerken in de Limburgse en Antwerpse Kempen. Hij geeft de ontwikkelingen weer die er aan vooraf gingen en bespreekt soortgelijke projecten in het buitenland. Hij legt uit waarom in de Kempen slechts een fractie van de vooropgestelde oppervlakte bevloeid kon worden en verklaart waarom ook het oprichten van landbouwkolonies er niet verliep zoals gepland.

De (voormalige) vloeiweiden zijn niet enkel cultuur-historisch waardevol. In de lezing wordt aangetoond dat de Kempense wateringen, of wat ervan overblijft, zeer rijk zijn aan fauna en flora, waaronder zeldzame soorten. Ze leveren een sterke bijdrage aan het behoud van een grote biodiversiteit die steeds meer onder druk komt te staan. Albert Jansen toont het verband aan tussen deze ecologische waarde en de vroegere en huidige bevloeiingswerken.

Belangrijkste doel van de lezing is het actualiseren van een grotendeels vergeten geschiedenis en de toehoorder te overtuigen van het belang van het behoud van dit ecologisch en cultureel erfgoed.